
Jurisprudentie
BG3601
Datum uitspraak2008-11-06
Datum gepubliceerd2008-11-07
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureVoorlopige voorziening+bodemzaak
Instantie naamRechtbank Leeuwarden
ZaaknummersAWB 08/1538 en AWB 08/2200
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter
Datum gepubliceerd2008-11-07
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureVoorlopige voorziening+bodemzaak
Instantie naamRechtbank Leeuwarden
ZaaknummersAWB 08/1538 en AWB 08/2200
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter
Indicatie
Emailbericht. Klacht of bezwaarschrift? Inhoud en strekking van het emailbericht. UWV-brochure over de klachtenprocedure.
Uitspraak
RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
procedurenummers: AWB 08/1537 en AWB 08/2200
uitspraak van de voorzieningenrechter van 6 november 2008 als bedoeld in de artikelen 8:84 en 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in het geding tussen
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
gemachtigde: mr. J.S. Visser, advocaat te Stadskanaal,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV),
verweerder,
gemachtigde: mr. F.H.M.A. Swarts, werkzaam bij het UWV te Leeuwarden.
Procesverloop
Bij brief van 25 september 2007 heeft verweerder verzoeker meegedeeld dat hij vanaf 2 juli 2007 geen uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) meer ontvangt.
Bij brief van 21 juli 2008 heeft verzoeker beroep ingesteld bij de rechtbank tegen het niet tijdig nemen door verweerder van een beslissing op het bezwaarschrift tegen het besluit van 25 september 2008. Het beroep is bekend onder registratienummer 08/1537.
Bij brief van 4 oktober 2008 heeft verzoeker zich tot de voorzieningenrechter gewend met het verzoek om op grond van artikel 8:81 lid 1 van de Awb een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende dat verweerder hem per 2 juli 2007 alsnog een ZW-uitkering verstrekt, althans een voorschot hierop. Het verzoek is geregistreerd onder nummer 08/2200.
Het verzoek is ter zitting behandeld op 30 oktober 2008, waarbij partijen zich hebben laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
Motivering
Op grond van artikel 8:81 lid 1 van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het verzoek overweegt de voorzieningenrechter dat niet is gebleken van beletselen om verzoeker te kunnen ontvangen. Voorts is genoegzaam aangetoond dat verzoeker een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorlopige voorziening.
Indien, zoals in het onderhavige geval, het verzoek om een voorlopige voorziening wordt gedaan terwijl beroep bij de rechtbank is ingesteld, kan de voorzieningenrechter op grond van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak, indien hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is dit het geval. De voorzieningenrechter zal daarom onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
De voorzieningenrechter overweegt het volgende.
Op 23 oktober 2007 heeft verzoekers vader zich namens verzoeker door middel van een emailbericht gericht tot verweerder. In de ontvangstbevestiging van dit emailbericht is verzoekers vader te kennen gegeven dat hij op de website van het UWV (www.uwv.nl) de klachtenprocedure kan nalezen. Deze procedure is neergelegd in de UWV-brochure getiteld
"Ik heb een klacht ? Als u niet tevreden bent over UWV". Hierin wordt uitgelegd in welke gevallen een klacht ingediend kan worden en wanneer bezwaar gemaakt kan worden. Verder wordt hierin aangegeven op welke wijze een klacht ingediend moet worden en op welke wijze deze klacht behandeld en afgedaan wordt. In de brochure is onder meer het volgende aangegeven:
"Een klacht indienen of bezwaar maken?
U kunt een klacht indienen als u ontevreden bent over de manier waarop UWV u heeft behandeld. Bijvoorbeeld als uw uitkering onregelmatig wordt uitbetaald, als het te lang duurt voor u een reactie krijgt op uw aanvraag of als u niet wordt teruggebeld terwijl dat wel is afgesproken.
Wanneer maakt u bezwaar?
Het kan ook zijn dat u het niet eens bent met een beslissing die UWV heeft genomen. Bijvoorbeeld als u het niet terecht vindt dat uw aanvraag voor een uitkering is afgewezen of als u het er niet mee eens bent dat uw uitkering wordt verlaagd. In deze situaties kunt u geen klacht indienen, maar kunt u wel bezwaar maken.
Meer informatie hierover vindt u in de brochure Daar ben ik het niet mee eens op uwv.nl".
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is het emailbericht van 23 oktober 2007, gelet op de bewoordingen en de strekking hiervan, gericht tegen het primaire besluit van 25 september 2007 en de hierbij gegeven motivering voor de weigering verzoeker na 2 juli nog langer in aanmerking te laten komen voor een ZW-uitkering. Gelet hierop, in samenhang beschouwd met hetgeen is verwoord in voormelde UVW-brochure met betrekking tot het indienen van een klacht en het maken van bezwaar, had verweerder het emailbericht van 23 oktober 2007 dienen op te vatten als een bezwaarschrift, gericht tegen het besluit van 25 september 2007.
In de brochure is aangegeven dat de betrokkene, indien hij twijfelt of hij een klacht kan indienen of juist bezwaar moet maken, telefonisch contact kan opnemen met het UWV. Verder is in het besluit van 25 september 2007 duidelijk aangegeven dat, bij welke afdeling van het UWV, op welke wijze en binnen welke termijn tegen dit besluit bezwaar gemaakt kan worden. Wat hier ook van zij, dit ontsloeg verweerder niet van zijn taak om in het onderhavige geval te onderzoeken of verzoeker beoogde bezwaar te maken of dat hij beoogde een klacht in te dienen. Bij twijfel hieromtrent had van verweerder verwacht mogen worden dat hij contact opnam met verzoeker. In dit verband wijst de voorzieningenrechter op vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van beroep, waaruit afgeleid kan worden dat niet snel geoordeeld mag worden dat van een bezwaarschrift geen sprake is (vgl. USZ 2007, 114). Dat verzoekers vader namens verzoeker in het verleden vaker klachten heeft ingediend bij verweerder kan hier niet aan afdoen. Bovendien is het de voorzieningenrechter niet gebleken dat, voor zover verweerder zou hebben aangenomen dat verzoeker met het emailbericht beoogde een klacht in te dienen, deze klacht is behandeld en afgedaan overeenkomstig het gestelde in voormelde brochure.
Uit het voorgaande volgt dat verweerder het emailbericht van 23 oktober 2007 als bezwaarschrift tegen het besluit van 25 september 2007 in behandeling had moeten nemen.
Artikel 6:2 aanhef en onder a van de Awb bepaalt dat voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit gelijk wordt gesteld het niet tijdig nemen van een besluit.
In artikel 7:10 van de Awb zijn regels gesteld betreffende de termijn waarbinnen een bestuursorgaan moet beslissen op een bezwaarschrift. Duidelijk is dat verweerder niet (tijdig) heeft beslist op het bezwaarschrift. Het beroep is derhalve gegrond en het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit zal worden vernietigd.
Gelet op het vorenstaande en op het bepaalde in artikel 8:74 van de Awb dient het UWV het door verzoeker in verband met het beroep gestorte griffierecht van € 39 te vergoeden.
De voorzieningenrechter veroordeelt het UWV met toepassing van artikel 8:75 van de Awb en het Besluit proceskosten bestuursrecht in de kosten van het beroep. Deze kosten worden vastgesteld op € 161 ter zake van een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (beroepschrift 1 punt; verschijnen ter zitting 1 punt; gewicht van de zaak: zeer licht, wegingsfactor 0,25; waarde per punt € 322,00). Op grond van artikel 8:75 lid 2 Awb moet dit bedrag betaald worden aan de griffier van de rechtbank.
De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Daartoe wordt het volgende overwogen.
Uit de stukken blijkt dat verzoeker niet is verschenen op het spreekuur van een verzekeringsarts van het UWV teneinde zijn ziekmelding per 25 september 2006 te onderzoeken. Bij brief van 17 augustus 2007 heeft verweerder hem verzocht om vóór 24 augustus 2007 uit te leggen waarom hij niet is verschenen op dit spreekuur. Hierbij is verzoeker te verstaan gegeven dat indien hij niet reageert of geen geldige reden voor het niet verschijnen kan geven de uitkering geweigerd kan worden, geheel of gedeeltelijk, blijvend of tijdelijk. In reactie hierop heeft verzoekers vader door middel van een faxbericht van 23 augustus 2007 aangedrongen op het houden van het spreekuur bij verzoeker thuis. Bij brief van 4 september 2007 heeft verweerder verzoeker drie voorstellen gedaan, gericht op het verkrijgen van informatie omtrent verzoekers gezondheidssituatie, zodat diens mate van arbeidsongeschiktheid beoordeeld kan worden en, daarmee samenhangend, het recht op een ZW-uitkering. Het derde voorstel behelst dat verzoekers behandelaars informatie omtrent zijn medische gesteldheid sturen aan de verzekeringsarts P.R.S. Baidjoe. Verzoeker is in de gelegenheid gesteld om binnen 14 dagen de gevraagde medische informatie te verstrekken of mee te werken aan een spreekuurbezoek. Hem is tenslotte te kennen gegeven dat zijn ZW-uitkering definitief beëindigd wordt, indien geen of onvoldoende medewerking wordt verleend. Bij brief van 13 september 2007 heeft verweerder verzoeker herinnerd aan de brief van 4 september 2007. Op verzoek van verzoekers vader heeft verweerder telefonisch contact opgenomen met verzoekers behandelaar F. van Es, werkzaam bij GGZ Zuidoost-Friesland. Gebleken is echter dat deze arts door verzoeker niet was gemachtigd om medische gegevens te verstrekken aan verweerder. Verzoekers vader is daarom nogmaals te kennen gegeven dat verzoeker Van Es dient te machtigen voor het verstrekken van medische gegevens.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter volgt uit het voorgaande dat verzoeker geen, althans onvoldoende gebruik had gemaakt van de hem geboden gelegenheden om aan verweerder informatie te verstrekken omtrent zijn medische gesteldheid, al dan niet na tussenkomst van zijn behandelaars. Evenmin heeft hij alsnog meegewerkt aan een spreekuuronderzoek. Op die grond heeft verweerder terecht verzoekers ZW-uitkering per 2 juli 2007 beëindigd.
De voorzieningenrechter verwacht niet dat het tegen dit besluit gerichte bezwaarschrift gegrond verklaard zal worden. Ter zitting is gebleken dat inmiddels wel medische informatie is verstrekt, maar dit kan niet afdoen aan het feit dat verzoeker dit heeft verzuimd vóór 25 september 2007. Dit gebrek kan, gelet op de aan verzoeker opgelegde inspanningsverplichting, namelijk om vóór een bepaalde datum medische gegevens te verstrekken, in de bezwaarfase niet worden hersteld. De nadien verstrekte medische informatie zou er wel toe kunnen leiden dat eiser per een latere datum (opnieuw) recht heeft op een ZW-uitkering. Verweerder dient dit echter nog te beoordelen. De vraag of eiser per een latere datum recht heeft op een ZW-uitkering valt derhalve buiten de omvang van dit geschil.
Voor een proceskostenveroordeling in verband met de behandeling van het verzoek bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig beslissen op bezwaar;
- bepaalt dat het UWV het in verband met het beroep betaalde griffierecht van € 39 aan verzoeker vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker in verband met het beroep ten bedrage van € 161, aan de griffier van de rechtbank te vergoeden door het UWV;
- wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Aldus gegeven door mr. E. de Witt, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op
6 november 2008, in tegenwoordigheid van mr. J.R. Leegsma als griffier.
w.g. J.R. Leegsma
w.g. E. de Witt
Tegen de uitspraak in het verzoek om een voorlopige voorziening met registratienummer 08/2200 kan geen rechtsmiddel worden aangewend.
Tegen de uitspraak in de hoofdzaak met registratienummer 08/1537 staat voor partijen hoger beroep open. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, zulks behoudens het bepaalde in artikel 6:13 in samenhang met 6:24 van de Awb.
Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan:
de Centrale Raad van Beroep
Postbus 16002
3500 DA Utrecht
In het beroepschrift vermeldt u dan waarom u de uitspraak niet juist vindt.